Antwoord van de bisschoppen en de hogere oversten op het voorstel van de Bijzondere Commissie
De bisschoppen en religieuze oversten hebben heel aandachtig het verslag doorgenomen dat unaniem werd goedgekeurd door de Bijzondere commissie betreffende de behandeling van seksueel misbruik en feiten van pedofilie binnen een gezagsrelatie, inzonderheid binnen de Kerk. Ze houden eraan hun waardering uit te drukken voor het belangrijke werk van de parlementaire commissie voorgezeten door mevrouw Karine Lalieux.
Zij zijn diep geraakt en drukken hun ontzetting uit over de zware feiten die door geestelijken of leden van religieuze gemeenschappen werden gepleegd. Deze feiten hebben bij de slachtoffers groot lijden verwekt en trauma’s nagelaten, vaak gedurende lange jaren. Dat betreuren ze zeer oprecht. Ze waarderen ook de moed die de slachtoffers opbrachten om de pijnlijke feiten te melden.
Zonder omwegen erkennen de bisschoppen en religieuze oversten dat vele daders van deze feiten leden van de Kerk zijn, bekleed met een bijzonder moreel gezag, dat ze, uit respect voor het vertrouwen dat hun werd verleend, voorbeeldig hadden moeten uitoefenen. De bisschoppen en religieuze oversten zijn zich bewust van hun morele verantwoordelijkheid en van de verwachting van de gehele samenleving naar hen toe. Daarom willen ze zich inzetten voor de erkenning van de slachtoffers en het herstel van hun leed. Zo willen zij de slachtoffers in hun waardigheid herstellen en hen, volgens hun noden, ook financieel tegemoetkomen.
In deze geest en in dit perspectief stemmen de bisschoppen en religieuze oversten ermee in om, volgens het voorstel van de parlementaire commissie voorgezeten door mevrouw Lalieux, samen te werken met de deskundigen van de Opvolgingscommissie aan de organisatie van een pluridisciplinaire vorm van arbitrageprocedure voor de reeds verjaarde feiten, waarover hoven en rechtbanken geen uitspraak meer kunnen doen. Bovendien lijkt het wenselijk te zijn dat de arbiters ook de bevoegdheid zouden hebben om de partijen te oriënteren naar bemiddeling.
De bisschoppen en religieuze oversten zijn unaniem en vastberaden om al het mogelijke in het werk te stellen opdat de zware feiten die heel onze samenleving terecht betreurt, zich nooit meer kunnen herhalen.
Réponse des Évêques et des Supérieurs religieux à la proposition de la Commission spéciale
Les Évêques et les Supérieurs religieux ont examiné avec grande attention le rapport voté à l’unanimité par la Commission spéciale relative au traitement d’abus sexuels et de faits de pédophilie dans une relation d’autorité, en particulier au sein de l’Église. Ils saluent l’importance du travail accompli par cette Commission parlementaire présidée par Madame Karine Lalieux.
Ils sont profondément touchés et expriment leur consternation devant les faits graves qui ont été commis par des membres du clergé et des communautés religieuses. Ces actes ont entraîné souffrances et traumatismes pour les victimes, souvent pendant de longues années. Ils le déplorent très sincèrement, tout en saluant le courage des victimes qui ont témoigné des faits douloureux.
Les Évêques et les Supérieurs religieux reconnaissent sans détour que ces faits sont d’autant plus pénibles que leurs auteurs sont des membres de l’Église revêtus d’une autorité morale, qui auraient dû être exemplaires, par respect pour la confiance déposée en eux. Conscients de leur responsabilité morale et de l’attente de la société à leur égard, les Évêques et les Supérieurs religieux s’engagent à assurer une reconnaissance des victimes et adopter des mesures réparatrices de leur souffrance. Ainsi sont-ils déterminés à rétablir les victimes dans leur dignité et à leur procurer des indemnités financières selon leurs besoins.
Dans cet esprit et cette perspective, suivant la proposition de la Commission parlementaire présidée par Madame Lalieux, les Évêques et les Supérieurs religieux acceptent de coopérer, avec les experts de la Commission de suivi, à la mise en place d’une forme pluridisciplinaire de procédure d’arbitrage, pour les faits prescrits dont les cours et tribunaux ne peuvent plus connaître. Il leur paraît souhaitable que les arbitres aient, en outre, la faculté d’orienter les parties vers une médiation.
Les Évêques et les Supérieurs religieux s’engagent unanimement à prendre toutes les mesures dont ils disposent pour éviter que les faits graves, que toute notre société déplore avec raison, ne puissent se reproduire à l’avenir.