Kerk en kindermisbruik: drie bedenkingen als bijdrage tot het debat (Version francophone, ci-dessous)

2010 – Annus horribilis van de Belgische Kerk? Allicht. Of dan toch een annus mirabilis, zoals Mgr. Léonard het in een interview in Humo noemde? Ook. Het ontslag van de vroegere bisschop van Brugge werd ervaren als een aardschok, maar liet tegelijk een diep besef van de omvang van het kindermisbruik door leden van de Kerk in een niet eens zo ver verleden ontwaken. Het sluimerende geheugen van vele slachtoffers werd brutaal wakker geschud en dat zorgde ervoor dat ook de aandacht van politici, rechters en kerkleiders werd gewekt. De onthulling van duistere waarheden was een pijnlijke, maar bevrijdende oefening.
Een oefening die trouwens nog lang niet ten einde is. Na meer dan zes maanden relatieve mediastilte wil ik graag, kort voor Pasen, tot dit debat bijdragen met drie bedenkingen. De eerste gaat over verdrongen waarheden, de tweede buigt zich over de huidige ‘zapcultuur’ en de laatste kondigt de geboorte aan van een zichzelf teruggevonden katholieke identiteit. Laat het maar meteen duidelijk zijn dat ik hier spreek in eigen naam. Ik ben overigens niet meer in dienst van de Bisschoppenconferentie, wat niet belet dat ik een geëngageerde, sterk betrokken getuige blijf. Maar als allen die zich betrokken voelen door het drama van seksueel misbruik moeten zwijgen, dan blijven er nog maar weinig over om het woord te voeren.

Actualia : Bijzondere Kamercommissie en straf uit het Vaticaan
Eigenlijk wilde ik hier niet zozeer ingaan op de actualiteit van de dag, maar om niet het verwijt te krijgen dat ik de ‘hete hangijzers’ uit de weg zou gaan, zal ik die toch eerst kort becommentariëren.
Ik heb het eindrapport van de Bijzondere Kamercommissie ‘Seksueel misbruik’ gelezen en vond het goed gedocumenteerd en genuanceerd in zijn besluiten. Ik juich het werk van onze volksvertegenwoordigers dus toe. Niettemin vond ik één element ongelukkig. En bij een ander heb ik nog mijn vragen.
Eerst het ongelukkige element. Ik vond het eerder ongepast dat alle bisschoppen enkele dagen voor Kerstmis door de commissie verhoord werden. Een agenda kan men nooit helemaal naar ieders smaak vastleggen, maar deze datum was symbolisch ongelukkig. De Kerk juist voor Kerst om verantwoording vragen omtrent kindermisbruik is een beetje hetzelfde als een linkse partij dagvaarden omtrent zware tekortkomingen qua arbeidersrecht in de week vóór 1 mei. Het doet dubbel en nutteloos pijn.
Waar ik vragen bij heb, is aanbeveling nr. 4 van de Bijzondere Commissie: “Daarom beveelt de bijzondere commissie aan in de toekomst niet langer te werken met documenten die, ongeacht de titel die men eraan geeft, zouden kunnen doen uitschijnen dat het gaat om overeenkomsten met privépersonen aan wie taken zouden worden gedelegeerd die wezenlijk te maken hebben met de uitoefening van de strafvordering en met de opportuniteit van de vervolging — taken die de Grondwet en de wet voorbehouden aan het openbaar ministerie.” Ik zie niet in hoe zo’n aanbeveling op de wereld van de welzijnszorg toegepast kan worden. Die sluit toch doorgaans dat soort overeenkomsten – mondeling of op papier – met het gerecht. Welzijnsprofessionals dienen inderdaad de criteria te kennen die het mogelijk maken bepaalde zaken intern te regelen of anders aan het gerecht over te laten. Hier denk ik dat de commissie een te absoluut standpunt inneemt, dat trouwens nauwelijks te verzoenen valt met haar voorstel aan de Kerk om een arbitragegerecht op te richten. Is dat voorstel immers ook niet een soort “overeenkomst met privépersonen aan wie taken zou worden gedelegeerd die wezenlijk te maken hebben met de uitoefening van de strafvordering en met de opportuniteit van de vervolging — taken die de Grondwet en de wet voorbehouden aan het openbaar ministerie”?
Op dit ongelukkig element en deze bedenking na, herhaal ik mijn waardering voor het werk in de diepte van de Bijzondere Commissie.

Verder was ik – zoals zovelen – verrast door de straf die het Vaticaan aan de oud-bisschop van Brugge opgelegd heeft. Commentatoren hebben eruit geconcludeerd dat Rome doof is gebleven voor het publieke ongenoegen. Indien het de taak van een straf is de dader, die een zwaar schandaal veroorzaakte, streng symbolisch te straffen, dan is “ballingschap onder controle” niet de gepaste maatregel. Maar indien de straf als doel heeft de boosdoener opnieuw op het rechte pad te krijgen (in het kerkelijk recht noemt men dat een “medicinale” straf), dan heb ik het volle vertrouwen in de Roomse onderzoekers en in de conclusies die ze uit hun onderzoek getrokken hebben. De vraag die hier aan de orde is, is dus niet of het Vaticaan de oud-bisschop van Brugge al of niet beschermt. Door op 23 april 2010, zonder de minste aarzeling – al waren ze nauwelijks drie dagen op de hoogte van de feiten – het ontslag van de ex-prelaat te aanvaarden, heeft het Vaticaan duidelijk genoeg aangetoond dat het klare wijn in deze zaak wilde schenken. De vraag die hier gesteld wordt, is of hier eerder een “helende” straf aangewezen is¸ dan wel een voorbeeldige, symbolische, disciplinaire straf. Over dat punt heb ik geen duidelijk antwoord. Ik vind trouwens dat de openbare schaamte die nu aan de oud-bisschop kleeft, op zich al een krachtige symbolische sanctie is. (*We vernemen trouwens dat zijn straf nog niet definitief bepaald is.)

Nu ik mijn standpunt op de recente actualiteit duidelijk heb gemaakt, wil ik graag de lezer voorstellen om mentaal het hete nieuws wat te verlaten en de zaken met enig perspectief, ja zelfs vanop een hoogte, te bekijken. De drie bedenkingen die ik hier maak, zijn verre van onfeilbaar, maar God weet dat ik er toch lang over heb nagedacht.

1. Verdrongen waarheden
Iedereen is het over één zaak eens: De huidige bewustwording wil uiteraard meer zijn dan de begrafenis van het Vlaamse katholieke verleden. Ze moet structurele oplossingen uitdokteren die de seksuele integriteit van minderjarigen beter beschermt. Dit kan maar als ook alles uit de kast gehaald wordt, bepaalde nog diep verdrongen waarheden inbegrepen. Niet om een nieuwe heksenjacht te ontketenen, wel om bij te dragen tot meer luciditeit. Laat het om te beginnen overduidelijk zijn dat ik hier allerminst het schandaal van kindermisbruik binnen de Kerk wens te minimaliseren. Als er ook maar één instelling de oude zwijgcultuur omtrent kindermisbruik had moeten aanklagen, dan wel uitgerekend de katholieke Kerk. Zij is immers gegrond op het woord van Christus en de bescherming van kleinen en zwakken behoort tot haar core business. Kindermisbruik heeft niet alleen levens gekraakt, maar bovendien de vertrouwensrelatie tussen priester en kind bezoedeld. En dat is geen kleinigheid. Kinderen staan immers centraal in het Evangelie. Van oudsher verlaten jongeren het kerkkoor bij het ontwaken van hun puberteit. Maar nooit hebben kinderen wantrouwig gestaan t.a.v. het sacrale. Meestal worden zij de eerste catechisten van hun ouders met hun onschuldige vragen. Dat er zich vandaag achterdocht genesteld heeft tussen de herders en de lammeren, is ongezien én verschrikkelijk. Ik kan me dus alleen maar aansluiten bij de excuses van onze bisschoppen, zoals ze die verwoord hebben in hun pastorale brief van 19 mei 2010: “Daders kregen een nieuwe kans, terwijl slachtoffers door het leven gingen met kwetsuren die niet of nauwelijks konden genezen. Aan wie slachtoffer werden van misbruik vragen wij om vergeving, zowel voor het misbruik zelf als voor de onzorgvuldige behandeling ervan. (…) We danken de slachtoffers die de moed vinden om de muur van stilzwijgen te doorbreken en hun verhaal kenbaar te maken. We hopen dat hun spreken bijdraagt tot de erkenning en de heling waar zij naar verlangen. Door hun spreken maken zij bovendien een proces van loutering en bekering in de kerk mogelijk”.
De kerkelijke hiërarchie met de vinger wijzen, doet onze maatschappij nu al voldoende. Met alle begrip overigens. Maar haar eigen ambiguïteit ontmaskeren, lijkt minder evident. Ik denk aan de veralgemeende twijfel i.v.m. kindermisbruik ergens tussen het begin van de jaren 1960 en het einde van de jaren 1980. Eerst een persoonlijk voorbeeld. Op 12 september 1975 – ik was toen nog geen 12 – hoorde ik tot mijn afgrijzen een niet-onbekende schrijver zijn jongste boek voorstellen in het veel bekeken Franse literaire tv-programma ‘Apostrophes’. Het boek was getiteld: ‘Les moins de 16 ans’ en beschreef, zonder daarbij een blad voor de mond te nemen, de seksuele belevingen van de auteur met minderjarigen (een video-opname van de uitzending in kwestie is nog te bekijken op internet). Dat was geen uitschuiver… “Het pedofiele avontuur laat zien wat opgelegde rolpatronen en samenzwerende maatschappelijke machten voor een onaanvaardbare inbeslagname van het wezen en de zin ten aanzien van het kind kunnen betekenen”, schreef een filosoof op 9 juni 1978 in de Franse krant Libération. In eigen land kreeg in 1966 een boek over pedofilie de Arkprijs van het Vrije Woord. En in 1973 beloonde de prestigieuze Franse ‘Prix Médicis’ een soortgelijk boek. Om niet te spreken over de musical ‘Snoepjes’. Samengevat: het was in die jaren sociaal aanvaard om te pleiten voor ’de seksuele bevrijding van minderjarigen’. Onze samenleving moet vandaag deze periode van schuldige grensverlegging recht in de ogen durven kijken. Een tijd waarin een volwassene openlijk en ongestraft ervoor kon uitkomen dat hij pedofiel was. Verdrongen waarheden…
Er is meer. Hoe komt het dat in heel mijn vijfjarige theologische opleiding seksuele moraal nauwelijks 5 procent van mijn studietijd innam, daar waar tijdens mijn woordvoerderschap dit onderwerp meer dan 80 procent van mijn tijd en energie in beslag nam? Is dat louter en alleen te wijten aan het veeleisende en tegen de stroom ingaande discours van de Kerk op dat vlak? Of zou het tevens ook, voor een gedeelte dan toch, zo zijn dat onze westerse samenleving een veel problematischer relatie heeft met seksualiteit dan we überhaupt durven toegeven? Verdrongen waarheden… Eén van de profeten en inspiratoren van de seksuele bevrijding was de, in het verlengde van Jean-Jacques Rousseau denkende psychiater Wilhelm Reich. De menselijke seksualiteit zou volgens hem van nature uit harmonieus en vreedzaam zijn; maatschappelijke morele druk werkte alleen maar vervreemdend en kon elke vorm van perversiteit verklaren. Een halve eeuw van soms, maar lang niet altijd en per definitie welgekomen bevrijdingen later, is de westerse seksualiteit alles behalve tot rust gekomen. Integendeel. Het aantal seksuele delinquenten in onze gevangenissen is indrukwekkend hoog. En als we de hoogleraar klinische psychologie Paul Verhaeghe (UGent) mogen geloven, dan zorgt de huidige consumptiemaatschappij niet meteen voor een verbetering: “Seks, liefde, verlangen, het zijn allemaal producten geworden die te koop worden aangeboden. Ze moeten hier en nu, ze moeten ook altijd ook beter, harder, noem maar op. Een bijkomend effect van die neoliberale samenleving is dat het de sociale banden heeft doorgeknipt. Niet alleen het klassieke kerngezin verdwijnt, ook de algemene groepsvorming onder mensen is voor een stuk ondermijnd. Het individu wordt verheerlijkt en zijn genot staat centraal” (Het Laatste Nieuws 15 januari). Als ik dat lees, doet het me denken aan een alleenstaande moeder die me onlangs vertelde over het drama dat haar kind van nog geen tien overkwam. Meerdere jaren lang werd het kind misbruikt door een jongvolwassen buurjongen. Het komt hierop neer: ook al draagt ze zoveel schoonheid met zich mee, toch blijft menselijke seksualiteit een hoogst explosieve realiteit. Omdat ze broos zijn, vallen minderjarigen dikwijls eraan ten prooi. Om hen doeltreffender te beschermen, mag het opkomende bewustzijn dat kindermisbruik nooit terecht is, zich niet beperken tot de Kerk, maar moet ieder van ons de waarheid omtrent seksualiteit recht in de ogen durven kijken.

2. Zapcultuur
Het langetermijngeheugen van onze tijdgenoten mag dan inderdaad gereactiveerd zijn door het ontslag van de vroegere bisschop van Brugge, het heeft er minstens de schijn van dat dit niet het geval is met het kortetermijngeheugen. Onder invloed van de zogeheten ‘zapcultuur’ reageren vele sociale verantwoordelijken op de actualiteit van de dag, zonder die te kaderen binnen alles wat een paar weken eerder is gebeurd. Toen ik de jongste maanden nogal wat stemmen hoorde betreuren dat de bisschoppen geen enkele concrete vergoedingsmaatregel voor de slachtoffers voorstelden, kwam dit bij mij over als een bewijs van een gebrekkig functionerend geheugen. Toen de eerste gevallen van kindermisbruik binnen de Kerk uitbarstten in de nasleep van de zaak Dutroux, eiste de publieke opinie dat de bisschoppen daar meteen iets aan zouden doen. De bisschoppen richtten in 1997 een telefonisch contactpunt op. En aangezien men dit terecht als onvoldoende beoordeelde, riep de Bisschoppenconferentie de ‘Interdiocesane commissie voor de behandeling van klachten wegens seksueel misbruik in een pastorale relatie’ in het leven. Dit instrument was niet zonder gebreken (persoonlijk had ik, liever dan iets nieuws te creëren, eerder gebruik gemaakt van de al bestaande kerkelijke rechtbanken), maar het maakte het bisschoppen en religieuze verantwoordelijken mogelijk een beroep te doen op een competent en onafhankelijk orgaan dat dossiers kon voorbereiden, om zich daarna te beraden over de meest adequate opvolging ervan. De commissie is nooit opgevat als een ‘concurrent’ van het gerecht. Ze beoogde complementariteit, om bijstand te verlenen daar waar rechtbanken tekort schoten, ofwel omdat slachtoffers niet wensten een proces aan te spannen, ofwel en vooral, omdat de verjaringstermijn verstreken was. De commissie was eigenlijk slechts een toepassing van het grondwettelijke recht van de Kerk om haar interne discipline te organiseren. Niettemin keerden bepaalde mensen zich vol verontwaardiging tegen wat ze ‘privéjustitie’, ‘parallelle rechtsstructuren’ of zelfs een ‘doofpotoperatie’ noemden. Kort geheugen – zapcultuur: waren het niet juist dezelfde stemmen die kort daarvoor zo hevig een kerkelijk initiatief hadden geëist?
Na het losbarsten van de zaak Vangheluwe en de daarop volgende oproep van de aartsbisschop aan de slachtoffers om zich te melden, stroomden honderden klachten bij de ‘Commissie Adriaenssens’ binnen. Deze wilde elke vorm van ‘concurrentie’ met de soevereiniteit van het gerecht vermijden. Daarom kwam er een methodologische nota – het zogeheten ‘protocol’ – dat de werkwijze van de commissie t.a.v. de parketten duidelijk omschreef. Wat bedoeld was om mogelijke problemen uit de weg te ruimen zonder enigszins de soevereiniteit van het gerecht aan te tasten, creëerde alleen maar meer achterdocht en kritiek. « Nu is het al zover gekomen dat zelfs de rechterlijke macht deze ‘kastenrechtbank’ zijn zegen geeft!”, klonk het verontwaardigd. Toen kwam ‘Operatie Kelk’, met de huiszoekingen bij de ‘Commissie Adriaenssens’, waarvan alle dossiers in beslag werden genomen. Ten gevolge van deze blijk van publiek wantrouwen nam de commissie de enige mogelijke beslissing: haar ontslag indienen. Toen haar voorzitter nadien zijn rapport publiceerde, waren het vaak alweer diezelfde stemmen, die eerder de vloer hadden aangeveegd met de zogeheten onafhankelijkheid van de commissie, die nu van de rauwe verhalen in dat rapport uitvoerig gebruik maakten om nog harder tekeer te gaan tegen de Kerk. Weinigen erkenden toen dat de bisschoppen de nodige moed hadden gehad om een dergelijke waarheidsoperatie aan te durven. Ook hier kort geheugen – zapcultuur.
Het kelderen van de commissie plaatste de bisschoppen opnieuw zonder verweer tegenover de verjaarde klachten. Sindsdien kunnen ze de slachtoffers alleen maar adviseren zich te wenden tot een Centrum voor Algemeen Welzijn (CAW) ofwel een burgerlijke rechtszaak aan te spannen of anders een kerkrechterlijk proces te beginnen. Er was ook sprake van een bijdrage in een eventueel solidariteitsfonds. En alweer diezelfde stemmen die het einde van de ‘Commissie Adriaenssens’ zo luid hadden toegejuicht – een commissie die terecht nooit van schadevergoeding haar prioriteit maakte, maar die ook nooit heeft willen uitsluiten – waren alweer verontwaardigd omdat er niet meteen concrete maatregelen op tafel kwamen. Alweer kortzichtig geheugen… zapcultuur. Sommigen zullen opwerpen dat de bisschoppen alles behalve crisismanagers zijn. Op 13 september kondigden ze een nieuw initiatief aan… Een paar maanden later zijn ze nog aan het nadenken. Toegegeven. Maar bisschoppen worden niet aangesteld om managers te zijn. Wel herders. De ‘Commissie Adriaenssens’ kwam er juist om deze herders te helpen op een meer deskundige manier het schandaal van kindermisbruik aan te pakken. Een initiatief dat dus brutaal gekelderd werd door de huiszoekingen, omdat – zo schrijft Yves Desmet (De Morgen 4 januari): “ De Commissie Adriaenssens werkte, hoe nobel haar bedoelingen ook waren, volledig voor en in opdracht van de kerk, en kon dus volgens de speurders nooit echt onafhankelijk zijn.” Principieel wantrouwen. Of een vooringenomenheid die – als ze veralgemeend wordt – het failliet betekent van elk democratisch georganiseerd meningsverschil in een samenleving. Gelukkig dacht de bijzondere Kamercommissie heel anders over de onafhankelijkheid van de kerkelijke commissie : “Het rapport van die commissie (Adriaenssens), gepubliceerd op 10 september 2010, heeft België diep getroffen en lag aan de oorsprong van de oprichting van een bijzondere commissie in de Kamer: in totaal spreekt het rapport over 327 klachten van mannelijke slachtoffers en 161klachten van vrouwelijke slachtoffers”. (rapport Kamercommissie p.100) Ik vind dat ze dus maar met weinig zijn, zij die zich vragen stellen over de nefaste gevolgen van de huiszoeking bij de ‘Commissie Adriaenssens’, die intussen nochtans onwettelijk verklaard werd. Kort geheugen… zapcultuur.

3. Herwonnen identiteit
Wie denkt dat de Kerk ongeschonden uit de huidige crisis zal komen, maakt zich illusies. In de krant ‘Le Soir’ van 8 januari schreef een eminente en alles behalve rabiate filosofieprofessor dat hij ervan droomde dat de bevolking zich zou afkeren van religie, onder meer van de katholieke Kerk, die ‘verwikkeld is in vieze pedofiliezaken’. Dat ik die droom niet deel, zal wellicht niemand verbazen. Ik vind het zelfs ondankbaar t.a.v. de vele positieve bijdragen van het katholicisme aan onze gemeenschap. Maar, het is uiteraard geen wet van Meden en Perzen dat het katholicisme zich in dit land in saecula saeculorum zal weten te handhaven. Laat me echter een andere voorspelling doen: ik ben de mening toegedaan dat het jaar 2010 in de geschiedenisboeken zal ingeschreven staan als een belangrijke datum in de metamorfose van de Belgische Kerk – een evolutie die begonnen is in 1968. Tussen 1830 en 1968 behoorde bijna iedere Belg, minstens formeel, tot de ‘Kerk’ (99% gedoopten in 1830 en in 1968 nog altijd 93%) en nergens anders ter wereld was de katholieke zuil zo belangrijk en succesvol. Die stand van zaken verklaart onder meer de voorname rol die ons land kon spelen gedurende het tweede Vaticaans concilie (1962-1965). De Belgische – en vooral Vlaamse – Kerk stond toen op het toppunt van haar macht.
In 1968 begint het tij evenwel te keren. De splitsing van de Katholieke Universiteit van Leuven laat een gekneusd en verdeeld episcopaat achter, mei ‘68 ziet een onstuimige jeugd opkomen en de encycliek Humanae Vitae, die geen goed woord overheeft voor kunstmatige voorbehoedsmiddelen, brengt het debat tot in de slaapkamer. Het tot dan toe quasimonopolie van de Kerk op ethisch vlak begint te eroderen. Tegenwind komt uit eigen rangen en niet meer alleen vanuit de hoek van de ‘papenvreters’. Vele gelovigen beginnen afstand te nemen van de officiële kerkelijke leer. Regelmatige kerkpraktijk wordt uitzondering, de gemiddelde huisvrouw neemt de pil en biechtstoelen werden gerecycleerd tot bezemkast. Daardoor groeit bij de meesten een katholieke identiteit, die niet meer onderdanig was, maar eerder conflictueus. Als de doorsnee Belg vandaag nog durft zeggen: ‘Ik ben katholiek’, dan voegt hij er snel aan toe: ‘Maar…’
Meer dan een halve eeuw na ‘68, of beter gezegd twee generaties later, is deze sociale evolutie voltooid. De leer van de katholieke Kerk heeft nauwelijks nog invloed op de mensen. Met uitzondering van sommige oud-strijders van de vrijzinnigheid, zijn er nog maar weinig mensen die haar nog als een sociale ‘macht’ ervaren. Eerder nog als een ouderwetse parasiet die de maatschappij teveel geld kost. Het ontslag van de oud-bisschop van Brugge in 2010 heeft het instituut allicht definitief van haar voetstuk doen vallen. Geen kat denkt er nog aan om zijn katholieke identiteit te legitimeren door het ‘voorbeeldig’ gedrag van kerkelijke leiders. Als het schandaal van Brugge een pedagogische waarde heeft, dan is het dat nu voor eens en vooral duidelijk is geworden dat priesters en bisschoppen ook zondaars zijn. En dat sommigen onder hen zelfs het ondenkbare kunnen begaan. In hun herderlijke brief van 19 mei erkenden de bisschoppen trouwens dat het voetstuk waarop de hiërarchie stond, allicht deels heeft bijgedragen tot het seksuele misbruik: ‘Tegelijk weten we dat de wortels van het misbruik dieper reiken dan de persoonlijke problematiek van individuele personen. Seksueel misbruik in de Kerk heeft onder meer te maken met de manier waarop gezag wordt uitgeoefend.’
Wat blijft er dan nog overeind binnen de katholieke Kerk in 2011? De essentie. Jezus Christus zelf, de kracht van zijn Geest, en de schoonheid van een leven dat zich laat inspireren door zijn Blijde Boodschap. Hier vindt de theologie van het ‘Godsvolk onderweg’ – de basisintuïtie van het 2de Vaticaanse Concilie – haar tweede jeugd. Al te vaak kreeg deze intuïtie een politieke en klerikale draai: het jongste concilie zou aan leken een deel van de ‘macht’ binnen de Kerk hebben afgestaan en hen een stem bezorgen in het kapittel omtrent ethische kwesties. Al enkele decennia draaien binnenkerkelijke debatten dus rond het uitoefenen van gezag en het in vraag stellen van morele standpunten: priesterwijding van gehuwde mannen, rol van vrouwen in de hiërarchie, contraceptie… Noem maar op. Waarmee ik niet wil beweren dat dergelijke debatten onbeduidend zijn. Ik herinner er alleen maar aan dat ze ons niet van het essentiële mogen weghouden: de theologie van het godsvolk waarschuwt ons tegen het indelen van de Kerk in een actieve top en een passieve basis. Ze herinnert ons eraan dat elke gedoopte – van klein Pierke tot de paus in Rome – geroepen wordt om Jezus Christus spiritueel te ontmoeten en naar zijn Geest te leven.
Concreet? Toen ik nog jong en seminarist was, dus een twintigtal jaar geleden, werd ik op een mooie zondagochtend wakker gemaakt door twee brave dames die aan de bel van mijn ouderlijke huis hingen. Getuigen van Jehova. Toen ik in kamerjas aan de deur stond, openden ze het gesprek met een Bijbelcitaat: ‘Wij geloven dat de wolf ooit vreedzaam naast het lam zal lopen.’ Nog half in slaap antwoordde ik hen: “Dit komt uit de profeet Jesaja.” De twee vrouwelijke apostelen keken de ongeschoren jongeman die zomaar uit de Bijbel kon citeren verbaasd aan. Hun reactie zal ik nooit vergeten: “Oh, maar u bent protestant?” Daarmee was veel gezegd. Voor deze oud-parochianen kon een jongen die iets van de Schrift afwist onmogelijk een katholiek zijn. Wel, hier ligt de ware uitdaging voor de katholieke Kerk: alle gedoopten Christus laten ontdekken door de verkondiging van het Woord, het leren bidden en het ontdekken van een leven volgens de Blijde Boodschap. Ik pleit daarom niet voor een kleine Kerk van ‘diehards’. Ik ben integendeel de mening toegedaan dat het katholicisme een deel van onze bevolking zal blijven inspireren, waarvan een aantal gelukkig geëngageerde gelovigen zullen zijn, maar net zo goed niet-praktiserenden, hertrouwde uit de echt gescheidenen, holebi’s, progressieve en conservatieve denkers, goede en slechte moordenaars… Wat ze gemeenschappelijk hebben? Niet dat ze allemaal ’s zondags naar de mis gaan of zich allen ethisch perfect volgens het boekje gedragen. Wel de verwijzing naar Jezus Christus en zijn Evangelie. Tegenover een Kerk die niet meer gezien wordt als een verdrukkende macht, maar als een inspirerende bron, zal hun geestelijke identiteit niet meer conflictueus zijn. Het wordt een opnieuw tot rust gekomen, herwonnen identiteit. In een recent interview, zei mgr. Léonard dat 2010 voor hem niet zozeer een annus horribilis maar eerder een annus mirabilis (Humo, 18 jan) is geweest. Binnen enkele jaren krijgt hij misschien gelijk. Want dan zullen vele van onze landgenoten het maar normaal vinden om zich als katholiek te ‘outen’ zonder daar telkens een ‘maar…’ achter te moeten kleven.

Laisser un commentaire

Votre adresse e-mail ne sera pas publiée. Les champs obligatoires sont indiqués avec *

Ce site utilise Akismet pour réduire les indésirables. En savoir plus sur comment les données de vos commentaires sont utilisées.